Artikel 2, eerste en tweede lid uit voorstel voor Wet bescherming klokkenluiders
Onderstaand staan de bepalingen uit de Wet bescherming klokkenluiders waar in deze cao naar verwezen wordt. De passages zijn afkomstig uit de geldende versie opgenomen in de Wettenbank.
Tekst artikel 2, eerste en tweede lid
1. De werkgever bij wie in de regel ten minste vijftig werknemers werkzaam zijn, stelt voor hen een procedure vast voor het melden van een vermoeden van een misstand binnen zijn organisatie.
2. In de procedure, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval:
a. de wijze waarop met de interne melding wordt omgegaan vastgelegd;
b. omschreven wanneer sprake is van een vermoeden van een misstand met inachtneming van de definities van een vermoeden van een misstand als bedoeld in deze wet;
c. vastgelegd dat een werknemer in ieder geval op de volgende wijze een melding kan doen:
1⁰. schriftelijk;
2⁰. mondeling via de telefoon of andere spraakberichtsystemen, of
3⁰. op zijn verzoek binnen een redelijke termijn door middel van een gesprek op een locatie;
d. vastgelegd bij welke daartoe aangewezen onafhankelijke functionaris of functionarissen het vermoeden van een misstand kan worden gemeld, en welke functionarissen zorgvuldige opvolging kunnen geven aan die melding;
e. [is nog niet in werking getreden;] vastgelegd bij welke daartoe aangewezen onafhankelijke functionaris of functionarissen, die voldoen aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen eisen, het vermoeden van een misstand anoniem kan worden gemeld, en welke functionarissen zorgvuldige opvolging kunnen geven aan die melding;
f. [is nog niet in werking getreden;] vastgelegd op welke wijze, die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te vast te stellen eisen, het vermoeden van een misstand anoniem kan worden gemeld;
g. vastgelegd dat de werknemer de mogelijkheid heeft om een adviseur in vertrouwen te raadplegen over een vermoeden van een misstand;
h. vastgelegd dat een melder binnen zeven dagen na ontvangst van een melding een ontvangstbevestiging krijgt;
i. een redelijke termijn vastgelegd van ten hoogste drie maanden na verzending van de ontvangstbevestiging, bedoeld in onderdeel e, waarbinnen aan de melder informatie wordt verstrekt over de beoordeling en voor zover van toepassing de opvolging van de melding.
f. vastgelegd dat een melder binnen zeven dagen na ontvangst van een melding een ontvangstbevestiging krijgt;
g. een redelijke termijn vastgelegd van ten hoogste drie maanden na verzending van de ontvangstbevestiging, bedoeld in onderdeel e, waarbinnen aan de melder informatie wordt verstrekt over de beoordeling en voor zover van toepassing de opvolging van de melding.